Fietsend door de linie

Sinds afgelopen december werk ik als coördinator onderzoek bij de Zuiderwaterlinie. De geschiedenis van de Zuiderwaterlinie heeft een belangrijke fysieke onderstroom; zij begint immers bij het natuurlijke landschap met de zee, rivieren, polders, horsten en zandruggen, en het daarop door de mens geprojecteerde cultuurlandschap met zijn dijken, kanalen, sluizen, steden en verdedigingswerken. Om deze fysieke basis en de heemkundigen langs de linie te leren kennen, heb ik het idee opgevat om een fietstocht in vijf delen langs de Zuiderwaterlinie af te leggen. Met mijn fietsbanden in de klei en in het zand hoop ik de linie te kunnen internaliseren en zo een vliegende start te maken in mijn nieuwe functie.

Mijn tocht loopt van oost naar west, van de rivier naar de zee en van hoog naar laag. Hij begint in Cuijk, bij zes graden onder nul en onder een hemelblauw uitspansel. In Grave heb ik afgesproken met een enthousiaste groep heemkundigen uit Reek met wie ik de omgeving ga befietsen. We komen langs een overweldigende concentratie aan kloosters die herinnert aan de religie onvrijheid in de rest van de Republiek en over hard bevroren zand- en gravelwegen waarover vele legers hebben gemarcheerd. 

Tot in de twintigste eeuw werd deze regio ‘gebruikt’ als overstromingsgebied (de Beerse Maas) voor overtollig Maaswater. De Maasdijk was voor dit doel bij Beers zelfs speciaal verlaagd. Zo bleven Gelderland en Holland droog, ten koste van Brabant. Het is moeilijk te overschatten wat voor impact deze jaarlijkse overstromingen op de regio hebben gehad: boerderijen werden op terpen gebouwd, akkerbouw was veelal te risicovol vanwege het overstromingsgevaar en er heerste altijd grote onzekerheid. Dit vormde ook de economie: armoede en een focus op veeteelt (vandaar ook de grote vleesindustrie rondom Oss). Het graslandschap in het voormalige overstromingsgebied is nog steeds enorm uitgestrekt en het regent er roodborstjes, buizerds en valkjes. 

Bij Haren toont Henk Buijks me de beruchte Groenendijk, een dwarsdijk in de Beerse Maas die ervoor zorgde dat het land aan de ene kant blank en aan de andere nog droog kon staan. Dit natuurlijk tot grote onvrede van de boeren aan de natte kant. Zij hebben dan ook dikwijls de Groenendijk doorgestoken. Soms kwam het zelfs tot gevechten tussen de natte en de droge boeren en uiteindelijk is de marechaussee in Haren gestationeerd om de dijk te bewaken. 

In het Maasdorp Lith laat Noud Bongers me tijdens een rondwandeling over de zo karakteristieke paden zien tot hoe hoog het water van de Beerse Maas daar soms kwam. ’s Winters transformeerde het dorp tot een plattelands Venetië waarbij zelfs speciale roeiboten werden ontwikkeld om aan te meren bij de voordeuren.

Wat ik meeneem van deze tocht is het besef hoe vormend de waterhuishouding is voor de geschiedenis van een gebied. Ik dank de mensen die mij hebben rondgeleid voor hun tomeloze passie en kijk ernaar uit om met hen te gaan samenwerken aan de toekomstige onderzoeksopgaven.