De drie religieuze gebouwen van de Drie-eenheid

Kloosterkasteel Bronckhorst

Het kloosterkasteel kent een lange geschiedenis; al in de vijftiende eeuw wordt er melding gemaakt van dit kasteel, dat in 1456 in bezit kwam van heer Gijsbrecht van Bronkhorst, waar het kasteel zijn naam aan dankt. In de daaropvolgende eeuwen werd het verder uitgebreid en onder meer voorzien van een slotgracht en ophaalbrug, koepel, visvijvers, een boomgaard, weidegronden en het eigendom van een ven, dat geschikt was voor turfwinning.

In 1858 werd het kasteel met de bijbehorende gronden en voorzieningen verkocht aan Carolina van Rijckevorsel, lid van de redemptoristenorde van Brugge. In 1860 werd vervolgens overgegaan tot de herontwikkeling van het kasteelcomplex voor kloosterdoeleinden, waarbij het grootste deel van het kasteel werd gesloopt. Het nieuwe kloostercomplex omvatte vijf vleugels, maar werd al snel uitgebreid. Onder de architect Theo Asseler, die onder meer had gewerkt aan het klooster van Berne, werd het kloostercomplex voorzien van een nieuwe façade en een nieuwe kloosterkapel.
 
Ondanks uitbreidingen van het complex in de negentiende- en vroege twintigste eeuw nam de belangstelling om in te treden bij de zusters van de redemptoristenorde gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw af. In de jaren ’60 van de twintigste eeuw werd het kloostercomplex nog gemoderniseerd, maar dit mocht uiteindelijk niet baten: door de afname van het aantal novicen en de vergrijzing binnen het klooster verlieten de laatste zusters in 1990 het complex, waarna het complex werd herontwikkeld voor woondoeleinden.

Kapucijnenklooster Emmaus

Het kapucijnenklooster Emmaus vindt haar oorsprong in de Tachtigjarige Oorlog. Na de inname van ’s-Hertogenbosch door Frederik Hendrik in 1629 werden de Kapucijnen, samen met andere katholieken, uit de stad gezet. Omdat in het land van Ravenstein relatieve godsdienstvrijheid heerste, besloten de monniken in 1645 om hun klooster in Velp te stichten.

Het klooster maakte een groei door in het Land van Ravenstein, waardoor in 1662 zelfs werd overgegaan tot de uitbreiding van het bestaande kloostercomplex met een nieuwe kloosterkapel. In de achttiende eeuw voldeed het ‘oude’ kloostercomplex niet meer aan de wensen van de Kapucijners, wat ertoe leidde dat in de periode 1715 tot en met 1717 een volledig nieuw kloostercomplex werd gerealiseerd. Na deze vernieuwbouw was het kloostercomplex dusdanig gemoderniseerd, dat ook verdere groei van de rode in het complex in Velp geen problemen moest geven. Wel werd het complex nog uitgebreid met een barokke kloosterkerk.

Het klooster wist, in tegenstelling tot veel andere kloosters, de Patriottentijd vrij goed te doorstaan. Pas in 1812, onder nieuwe wetgeving van het (vazal)koninkrijk Holland, werd het kloostercomplex met de bijbehorende gronden onteigend. De monniken kregen het klooster in 1814 weer terug via een Koninklijk Besluit van koning Willem I. In dit besluit was echter opgenomen dat het klooster geen novicen meer mocht aannemen, waarmee effectief werd ingezet op een uitsterfbeleid voor de kloostergemeenschap. 

In 1840 werd onder Willem II dit besluit teruggedraaid, waardoor het klooster een nieuwe bloei doormaakte. De groei van het klooster zette zich door tot ver in de twintigste eeuw, totdat onder toenemende ontkerkelijking het aantal novicen vanaf de jaren ’60 van de twintigste eeuw steeds verder terugliep. Dit leidde uiteindelijk tot de ontbinding en herbestemming van het kloostercomplex.

Sint Vincentiuskerk

De Sint Vincentiuskerk is van de Velpse drie-eenheid het oudste gebouw, dat terug gaat op de twaalfde eeuw. Gedurende de eeuwen is het relatief eenvoudige tufstenen Romaanse kerkje uitgebreid met onder meer een koor en een bakstenen kerktoren. De kerk bleef door de geloofsvrijheid in het Land van Ravenstein ook gedurende en na de Tachtigjarige Oorlog in gebruik, maar raakte in 1674 zwaar beschadigd tijdens een conflict.

Op 19 juli 1674 werd de kerk tijdens beschietingen tussen Staatse en Franse troepen geraakt, waardoor de kerk voor een deel in vlammen op ging. In het daaropvolgende jaar werden echter alweer de eerste restauraties uitgevoerd, waardoor de kerk werd voorzien van een nieuw schip. Kort daaropvolgend werd de nog bestaande stompe toren voorzien van een herkenbare torenspits, die de horizon van Velp (mede) bepaalde.

De daaropvolgende eeuwen bleef de kerk in gebruik als parochiekerk. Dit bleef het geval tot aan het begin van de twintigste eeuw, toen de parochie te groot was om nog de mis bij te wonen in het historische kerkje. Daarom werd op een kleine afstand van de kerk in 1937 een nieuwe kerk opgebouwd, waarin zowel de klok als het orgel uit de ‘oude’ Sint Vincentiuskerk werden gebruikt. 
Aangezien de kerk weinig meer werd gebruikt, trad verval in en was het in de jaren ’60 van de twintigste eeuw noodzakelijk om het gebouw te restaureren. Tijdens deze restauratie werden latere toevoegingen weg gerestaureerd, zodat de kerk weer een zestiende-eeuwse aanblik kreeg. 

Aangezien de kerk niet langer een religieuze functie vervulde, werd in de jaren ’70 van de twintigste eeuw besloten om de gerestaureerde kerk te gebruiken als evenementenlocatie binnen Velp, een functie die het gebouw tot op de dag van vandaag vervuld.

De Drie-Eenheid zelf door het vagevuur

Thans liggen de drie gebouwen er vredig bij in de mooie en rustige, misschien wel hemelse omgeving. Maar om deze vredige toestand te bereiken moesten de gebouwen en haar bewoners vele malen door het vagevuur tijdens de gevoerde oorlogen. De omringende omgeving was in verschillende oorlogen het slagveld. Wat betreft de afstand tot de vesting Grave lag deze plek binnen de vuurlinie van de kanonnen op de vestingwallen. 

1674: Staatsen steken kerk in brand

Franse officieren waren, na een uitval in westelijke richting, in de toren van de Velpse kerk geklommen om van daaruit bewegingen van vijandelijke troepen vanuit Ravenstein vroegtijdig waar te kunnen nemen. Toen Staatse troepen na de tijdelijke terugdrijving weer in groten getale oprukten, kregen zij deze achtergebleven officieren in de gaten. Toen zij zich niet wilden overgeven, staken de Staatsen de kerk in brand om hen uit te roken. De Franse officieren vonden vrijwel allemaal de dood vanwege de onmogelijke keuze tussen verbranden of uit de galmgaten springen.

Vernielde kerk had grote gevolgen

De overwegend katholieke bevolking zal zich naar alle waarschijnlijkheid afgevraagd hebben of het noodzakelijk was de kerk in brand te steken om deze Franse officieren te overmeesteren. Een belangrijke vraag voor de bevolking zal zeker geweest zijn of de Staatsen ook een protestante kerk hiervoor in brand gestoken zouden hebben. De katholieken in Grave konden voorlopig niet meer uitwijken naar deze kerk in het Land van Ravenstein, waar godsdienstvrijheid heerste.

Voor Reek, dat onder de Gemeente Velp viel, gaf deze brand aanleiding een eigen kerk te gaan bouwen en een eigen parochie te stichten.

In de Tweede Wereldoorlog werd de oude Velpse kerk wederom vernield.