Het Rampjaar in Brabant

“Majesteit, we vragen u zo snel mogelijk met ons in overleg te treden, want het lot van ons land hangt aan een zijden draad. We zijn omsingeld en bevinden ons in een veel slechtere positie dan in het jaar 1672, de vorige keer dat we in oorlog waren met Frankrijk. De onderhandelingen met Koning Lodewijk XIV halen niets uit. Zijn superieure leger heeft al bezit genomen van de Spaanse Nederlanden en verplaatst zich in een rap tempo. Elke dag komen ze dichter bij onze grenzen. Mochten zij aanvallen, dan zullen wij de gebieden langs onze grenzen inunderen, al moeten we de dijken doorsteken. De winter is voorbij, en de rust onder onze bevolking is ten einde. Het wordt voor hun opnieuw een rampzalige tijd, net als dat in de vorige oorlog zo was.”

Vrij vertaald is dit de samenvatting van het geheime verslag dat de Staten-Generaal in mei 1701 optekende, toen het Frankrijk van Lodewijk XIV op het punt stonden om vanuit de Spaanse Nederlanden – het huidige België – door te stoten naar de Republiek. (1) Menno van Coehoorn was op dat moment volop bezig met het ontwerpen en bouwen van de Zuiderfrontier; het plan dat de Republiek achter de hand had om de Franse opmars tegen te houden. In het verslag wordt specifiek verwezen naar deze inundatielinie, waarvan het Brabantse gedeelte – nu de Zuiderwaterlinie genoemd – het belangrijkste onderdeel zou gaan worden.

Maar naast de toekomst wordt in het verslag ook verwezen naar het verleden, specifiek naar de vorige oorlog die de Republiek voerde tegen de Zonnekoning. Deze oorlog, ook wel de Hollandse Oorlog genoemd, duurde zeven jaar en begon met het bekende Rampjaar van 1672. Waarom werd hiernaar verwezen? Het Rampjaar en de Zuiderwaterlinie zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Over het Rampjaar

Bijna elke Nederlander kan wel wat vertellen over het Rampjaar. De geschiedenisles heeft ons namelijk geleerd dat het volk toen redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos was. De Republiek stond machteloos tegenover het machtige Franse leger van de jonge Lodewijk XIV en begaf zich aan de rand van de afgrond. Weinig had het gescheeld of Holland werd onder de voet gelopen, zoals dat al was gebeurd in de andere Nederlandse provinciën. De Republiek had namelijk een typisch Hollandse troef in handen: de Oude Hollandse Waterlinie. Tussen de Zuiderzee en de Oude Maas kon in korte tijd een aaneengesloten reeks inundaties worden gesteld die de opmars van Lodewijk XIV uiteindelijk met succes stuitte.

Dit was niet de eerste natte horde waar het Franse leger tegenaan liep. Een deel van de Franse hoofdoperatie verliep namelijk via ’s-Hertogenbosch, een strategische vestingstad die de Fransen graag in handen wilden hebben. Lodewijk XIV en zijn leger verschenen medio juli 1672 bij de Moerasdraak en troffen hier een door inundaties omringde stad aan die zijn bijnaam eer aan deed. Dit water stond in verbinding met de zuidelijke inundaties van de Oude Hollandse Waterlinie, waardoor ’s-Hertogenbosch een niet te omzeilen vesting bleek te zijn. Een Franse belegering moest er dus komen, maar dat plan viel letterlijk in het water. De schuiten liepen vast en de kanonnen zakten weg in het moeras, en dus werd de aanval afgebroken. In de tussentijd had het Staatse leger de laatste hand gelegd aan de Oude Hollandse Waterlinie, en was Holland onbereikbaar geworden voor de Franse grootmacht. (2)

De poging om ’s-Hertogenbosch te belegeren, werd dus hét keerpunt in de opmars van Lodewijk XIV. In Staats-Brabant werd de oorlog gewonnen.

Effectiviteit van inundatie

De Hollandse Oorlog (1672-1679) betekende het begin van een lange machtsstrijd tussen Frankrijk en de Nederlandse Republiek; tussen Lodewijk XIV en Willem III. De gebeurtenissen tijdens het Rampjaar toonden ons land hoe sterk en hebzuchtig de Fransen waren, maar ook hoe effectief het inzetten van inundatie was. Na de oorlog werd dan ook een groots bouwprogramma opgezet door de Republiek ter versterking van de zuidelijke grens van Holland en Zeeland. Staats-Brabant werd het voornaamste toneel van een reeks versterkte vestingen; een ketting van gevreesde fortificaties die gebouwd werden volgens de nieuwste vestingbouwkundige inzichten in die tijd.

De strateeg en vestingbouwkundige Menno van Coehoorn, die tijdens het Rampjaar in Maastricht voor het eerst kennis maakte met de kunst van het oorlog voeren, stond vanaf 1695 aan de leiding van dit bouwprogramma. Hij gebruikte het Brabantse landschap om van deze reeks vestingsteden de Zuiderwaterlinie te smeden, die zowel met zoet als zout water systematisch kon worden ingezet. Geduchte historische structuren zoals de Linie van Bergen op Zoom naar Steenbergen, de fortificaties en inundaties bij ’s-Hertogenbosch en de vele Oud-Nederlandse vestingsteden werden zo aaneengeschakeld. Op die manier ontstond er een kilometerslang systeem van vestingsteden, forten, sluizen en inundatiegebieden die ervoor moest zorgen dat een tweede Rampjaar werd voorkomen.

De gebeurtenissen van 1672 waren dus de aanleiding om van Brabant, de broedkamer van militaire verdediging en systematische inundatie, dé defensieve horde te maken tussen het hart van de Republiek en de vijand. Nog tot en met de negentiende eeuw heeft de Zuiderwaterlinie die functie vervuld. (3)

Bronnen:
1. Nationaal Archief (NA), Staten-Generaal – 1576-1796 (SG), 4610, 13 mei.
2. B. Bevaart e.a., Vier eeuwen militaire inundaties rond ’s-Hertogenbosch (’s-Hertogenbosch 2018) 115-116.
3. J.F.Y.A. Knegtel, ‘Innoverende ingenieurs en radeloze Raadsleden: De aanloop en aanleg van de Zuiderwaterlinie’, Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis, 29:2 (2020) 52-53.